De spartaanse Oostenrijker
Juffrouw Hirschwitz schepte oudergewoonte de soep op. De borden die zij uitrijkte werden met gastvrije uitgestrekte handen en een glimlachje van dankbaarheid in ontvangst genomen. Zij glimlachte terug. Een warm, goudkleurig schijnsel deinde in de borden: het was de soep, vermicellisoep. Doorzichtig, met goudgele, kleine, in elkaar gekronkelde, zachte draadjes vermicelli. Baron von Trotta und Sipolje at zeer snel, soms grimmig. Het was, alsof hij met geruisloze, aristocratische en rappe wrok de ene gang na de andere vernietigde, hij maakte ze soldaat. Juffrouw Hirschwitz at aan tafel minime porties en liet na de maaltijd het gehele menu opnieuw opdienen op haar kamer. Carl Joseph slikte schuw en haastig hele lepelladingen en enorme happen door. Zo waren ze alle drie tegelijk klaar. Er werd geen woord gesproken als de baron von Trotta und Sipolje zweeg. Na de soep werd de gegarneerde 'Tafelspitz' [gekookt rundvlees met Rösti, groenten en mierikswortel] opgediend, sinds lange jaren het zondagsdeel van de vader. Hij bekeek het gerecht met een welgevallen, dat meer tijd in beslag nam dan de halve maaltijd. Het hoofd van het districtshoofd liefkoosde eerst de malse rand spek, die het kolossale stuk rundvlees omzoomde, daarna alle schaaltjes waarop de groenten gebed lagen, een voor een: de violet glanzende bieten, de diepgroene jonge spinazie, de vrolijke, lichte sla, het wrange wit van de mierik, het onberispelijke ovaal van de nieuwe aardappelen die in smeltende boter dreven en deden denken aan breekbaar speelgoed. Hij had een eigenaardige instelling tot het eten. Het was alsof hij de belangrijkste onderdelen met zijn ogen at, zijn esthetisch gevoel verorberde allereerst de waarde van de spijzen, hun psyche om het zo maar eens uit te drukken; de loze rest die daarna in de mond en keel verdween was oninteressant en moest zo snel mogelijk worden verslonden.