‘Kan ik het godverdomme helpen, dat ik geen kunstnijverheid maak?’ zei Bullie grimmig. ‘Ik schilder geen mensen met een maasbal inplaats van een kop, of met handen waar maar twee of drie vingers aan zitten.’
Wat mij van de kunst waar Bullie op doelde altijd al bevreemd had, was het inderdaad hoogst onwaarschijnlijk karakter van zelfs de gewoonste voorwerpen: de oervis, doorgesneden met het kartonnen toneelmes in de aan elefantiasis lijdende vrouwenhand; de etensborden in de gedaante van asbakjes; de eeuwige – altijd tot het formaat van een oekoeleelee verschrompelde – gitaar op de stoel; de wijnfles in de vermomming van een inktkruik of opgegraven urn; en, natuurlijk, de puimstenen grafheuvel die een brood voorstelde dat men te vergeefs in enige bakkerij mocht zoeken.
‘Kindje zonder ogen met hondje op de arm, dat misschien een kat is,’ zei Bul op doffe toon.
Ik moest opeen weer denken aan de zelfgedrukte kaarten, die het kunstenaarsvolk je soms toestuurde, en waarop natuurlijk onder geen beding ‘Gezegend Kerstfeest’ mocht staan, maar wel een voorwerp dat misschien een vis of een hert kon zijn, totdat je, zoals goeroe Peter B. terzake zo snedig had gezegd, ‘merkte dat het de achterkant was’.
‘Verheerlijking van de lichamelijkheid, in een nieuw tijdvak,’ opperde ik. ‘Dat kom je tegenwoordig veel tegen.’ Ik vertelde hem nu hoe nog maar enkele weken geleden, een ondanks zijn pluizige kaalhoofdigheid onvoorstelbaar haarrijke jeugdwerker of vormingsleider bij mij op bezoek was geweest, die, na wat drank, ongevraagd een zelfgemaakt, onmetelijk lang gedicht was gaan voorlezen, waarvan een gedeelte van het begin ongeveer geluid had: Drop / Friet / Harde bokking / Zure haring / Gehaktballen / Gerookte paling / Vlees / Jenever, en dat geëindigd was met: Poezen / Honden / Het strand / Heide / Bos.
‘Wat wilde hij dan precies?’ vroeg Bul.
‘Ik heb bijna ruzie met hem gekregen,’ vertelde ik. ‘Er was geen leefbaarheid voor de spontane ekspressie van het naar buiten gerichte spelelement, geloof ik.’ Ik probeerde de verontruste stem van de dichter na te bootsen: ‘Gerard, er is helemaal geen ruimte voor kreativiteit als zodanig, want dat mag niet, nergens!’
‘Maar goed ook,’ zei Bul. ‘Kunst is al erg genoeg.’
Terwijl ik de volgende fles opentrok, viel mij opeens weer het bezoek van dat artistieke wijf in gedachten, dat indertijd met een cineast of fotograaf was meegekomen; dat op karton schilderde, ‘heel goed verkocht maar er nooit moeite voor deed’ en dat, naar ik me nu weer woordelijk herinnerde, uit ons keukenraam naar huis en erf van onze buren had geloerd en gevraagd had: ‘Wonen daar ook mensjes?’
‘Ze moesten een brandende poppenwagen je kutwerk binnenrijden,’ had ik toen wel gedacht, maar om God weet welke laffe reden niet gezegd.
[Er bestaat ook een versie "een poppenwagen met brandend stro"]
[En schreef Reve niet poppewagen?]
Zie trouwens de best bekeken serie op dit blog, over Reve's Geheime Landgoed, hier
(Alle links hier openen in een nieuw venster)