zaterdag 11 mei 2013

Henry Miller


Zondig voedsel (2)

'Hoeveel hebben we eigenlijk?' vroeg ik. 'Heb je overal gekeken?'
     Zowat tweeënzeventig cent was al wat bij elkaar kon worden gegaard, leek het wel. Nog zes dagen eer ik salaris kreeg. Ik was niet in de stemming - en had te veel trek - om de telegraafbureaus af te lopen alleen om wat centen bij elkaar te krijgen.
     'Laten we naar de schotse bakkerij gaan,' zei Mona. 'Je kunt daar ook eten. Het is heel eenvoudig, maar stevig. En goedkoop.'
     De schotse bakkerij was bij Borough Hall. Een trieste gelegenheid, met marmeren tafeltjes en zaagsel op de vloer. De eigenaars waren stoere presbyterianen van het moederland. Ze spraken met een accent dat me onaangenaam aan de ouders van MacGregor deed denken. Elke lettergreep die ze spraken had het gerinkel van munten, de weerklank van het knekelhuis. Omdat ze beleefd en netjes waren moest men ze dankbaar zijn voor de dienst die ze bewezen.
     We hadden een ratjetoe van paardeschenkel en opgeblazen havermout met daarbij broodjes met boter en een blaadje ontoebereide sla als garnering. Het eten had volstrekt geen smaak; het was door een zure oude vrijster gekookt die nog geen dag vreugde in heel haar leven had gekend. Ik had veel liever een kom gerstesoep gehad met wat matsekleisjes erin. Of gebraden worstjes en aardappelsla, waar ze bij Al Burger zoveel aan deden.