vrijdag 9 augustus 2013

Marcel Proust (2)


De madeleine

En zodra ik de smaak herkende van het stukje madeleine, dat mijn tante mij, in de lindebloesemthee gedoopt, placht te geven (ofschoon ik nog altijd niet wist en pas later zou ontdekken, waarom die herinnering mij zo gelukkig maakte), kwam het grijze oude huis aan de straat waar haar kamer op uitkeek, als een toneeldecor tevoorschijn en voegde zich bij het kleine paviljoen dat op de tuin uitkwam en dat voor mijn ouders aan de achterzijde was bijgebouwd (dus dat afgeknotte beeld, dat ik tot nu toe alleen maar gezien had) en met het huis in de stad, van de ochtend tot de avond en in weer en wind, het plein, waar men mij voor het middageten naar toe stuurde, de straten waar ik boodschappen deed, de wegen die we namen als het mooi weer was. En zoals in dat Japanse spel waarbij men kleine propjes papier in een porseleinen kom met water gooit, die zodra ze ondergedompeld zijn, zich uitvouwen, kromtrekken, kleur aannemen, zich differentiëren en bloemen, huizen en duidelijk herkenbare figuren worden, op dezelfde manier kwamen nu alle bloemen van onze tuin en die van het park van meneer Swann, de waterlelies op de Vivonne, de brave mensen uit het dorp en hun kleine huisjes en de kerk en heel Combray en zijn omgeving, alles wat vorm en vastheid heeft, de stad en de plantsoenen, uit mijn kopje thee.