zondag 28 juli 2013

Simon Vestdijk (2)


De smaak van een hart

Onderwijl bij het binnenslobberen van de lever, die hem wat de smaak betrof een opmerkelijke synthese toescheen van hart en nier, alleen iets minder verfijnd, iets zanderiger, bedacht meneer Visser, dat hij nog drie hele uren voor zich had. Een zee van tijd, waarin hij zelfs nog een kalme wandeling kon maken, tot drie uur bijvoorbeeld. Wat kon hem eigenlijk gebeuren met zo'n zee van tijd voor zich, en zo'n eendvogel? Nu die poot! Al voelde hij grond, het begerige bijten kon nog best tegen zijn maag op.
     Toen zij hem alleen gelaten had, viel hij als een wolf op de kluif aan. Met beide handen het been omknellend, scheurde en rukte hij met de tanden het vlees er af, malend, smakkend, oprispend nu en dan. Hij brak het been en zoog het merg er uit. Het halsje werd van de schotel gegrist, zijn vingers plukten het vlees tussen de wervels. Na het ruggemerg in zijn holle hand te hebben geblazen likte hij het daaruit op, met een platte, warme tong, kietelig, tot tussen de vingers. In zijn hoofd klonk het slagwerkorkest van een bezig gebit. Met wellust schraapte hij de laatste bloedstolsels van de binnenkant der ribben, vermaalde glazig gewrichtskraakbeen, vermorzelde dunne, sierlijke richels en sprongetjes, greep en knauwde en beet, en veegde de saus met zijn vingers op.