vrijdag 20 oktober 2017
De Witte
Ernst Claes De Witte
Hun voedsel was al even eenvoudig, even arm als hun woning. Ze aten roggebrood met vet gesmeerd, aardappelen met ajuinsaus [uiensaus], smoutsaus [reuzelsaus], met wat groenigheid in de zomer en met gedroogde bonen of erwten in de winter. Alleen zondags kwam er bij het middageten een stukje 'vreemd spek'. Zo noemde men het Amerikaans spek dat in grote kisten toekwam. Het was van drieërlei kwaliteit, volgens de prijzen. Het goedkoopste werd het meest verkocht. Het werd uitgebakken tot er geen greintje vet meer inbleef, daar dit dienen moest voor de boterham gedurende de week. Anders droog brood, of wat zout over de snee. De avondkost bestond uit boekweitpap, of botermelk met brokken roggebrood, of gebakken aardappelen die in de pan op tafel werden geplaatst. Een haring bij het eten - één voor drie - was bijna een feestdag. Als er voor de kinderen geen melk meer was werd er Diester bier in de zuigfles gedaan. Daar heeft een zeker jaar, de winter lang, bijna hongersnood geheerst. De ziekte was onder de koebeesten, de varkens stierven het ene na het andere, en de aardappelen waren mislukt. Als men langs een boerenhuis kwam waaide de stank u tegen de half verotte aardappelen, die toch nog werden gekookt voor het vee.
Daags voor kermis werd er een bokje of een geitje geslacht. Ze kregen dat voor niet, piepjong, van Wannes Raps, de mandenmaker, stroper, paardenvilder en grootste jeneverdrinker van de streek. Hij bracht het op aanvraag enkele weken te voren, en daags voor kermis kwam hij het zelf slachten en nam het vel mee als betaling. Een kip in de soepketel, een koppel konijnen, een paar witte broden en vlaaien [platbrood], een emmer mosselen, brachten de kermisstemming onder het schamel dak. In het najaar, bij het binnenhalen van de aardappelen werden er boekweitkoeken gebakken, en uit de Demer of de Dulp, uit de kuilen van het Kaanrijk of het broek kwam er wel eens een pan vis.