Jongeren en “makkelijke hap” lijken me de uitgesproken combinatie voor eten tot je erbij neervalt voor één prijs, maar dat zal niet winstgevend zijn. Stel: de uitbater van een friteszaak hanteert een dergelijk concept: hij wordt in recordtijd doodgedrukt tegen zijn eigen fornuis door slungelige eeuwig honger hebbende pubers...
Een heel vieze vorm van eten “tot je ploft” is Steppegras, een onvoorstelbare berg dunne frietjes wordt over het vlees, of iets anders, gegooid tot het van het bord valt. In dergelijke zaken bestaan de genoegens vooral uit hard tegen elkaar roepen als de bek even leeg is.
Ik heb eens in Enkhuizen in een restaurant aan de haven meegemaakt dat je daar ongebreideld schol kon eten. Een Engels echtpaar met een etter van een zoontje zat naast ons aan een tafeltje. Het joch vrat alleen het dikste stukje uit de schol en gooide het “restant” bij het afval. Telkens opnieuw vroeg hij een nieuwe vis.
Vlakbij het Kröller-Müller Museum logeerden wij ooit in een hotelletje wat bekend stond om zijn nouvelle cuisine. Wij kregen bordjes vol vogelpoepjes en hier en daar een klodder van een meeuw. De oude schilder werd een beetje neutelig, nog niet eens vanwege het beetje eten, maar vanwege het pretentieuze gedoe er omheen. We werden omringd door het soort vrouwen dat je ook treft op literaire lezingen: ze dragen gemakschoenen en hebben zuinig haar dat zorgvuldig over het hoofd verdeeld is. Ik bleef op de kamer en de oude schilder ging het dorp in op zoek naar een zak frites en een kroeg. Later vertelde hij dat hij bij thuiskomst achterom was gelopen omdat de boel op slot zat. In de keuken trof hij, tot beider ergernis, de eigenaar/chef van de zaak met een vette bek kluivend aan een voortreffelijke kip.
“Het toppunt van waardering” sprak mijn broer de kok “is als ik een gast, doorgaans een man, heel secuur zijn bord zie “schoonmaken”, dan weet ik dat hij voortreffelijk gegeten heeft en daar doe ik het voor”.