zaterdag 6 juli 2013
Ernst Claes
Jeugd (1)
Hun voedsel was al even eenvoudig, even arm als hun woning. Ze aten roggebrood met vet gesmeerd, aardappelen met ajuinsaus, smoutsaus [reuzel], met wat groenigheid in de zomer en met gedroogde bonen of erwten in de winter. Alleen zondags kwam er bij het middageten een stukje 'vreemd spek'. Zo noemde men het Amerikaans spek dat in grote kisten toekwam. Het was van drieërlei kwaliteit, volgens de prijzen. Het goedkoopste werd het meest verkocht. Het werd uitgebakken tot er geen greintje vet meer inbleef, daar dit dienen moest voor de boterham gedurende de week. Anders droog brood, of wat zout over de snee. De avondkost bestond uit boekweitpap, of botermelk met brokken roggebrood, of gebakken aardappelen die in de pan op tafel werden geplaatst. Een haring bij het eten - één voor drie - was bijna een feestdag. Als er voor de kinderen geen melk meer was werd er Diesters bier in de zuigfles gedaan. Daar heeft een zeker jaar, de winter lang, bijna hongersdood geheerst. De ziekte was onder de koebeesten, de varkens stierven het ene na het andere, en de aardappelen waren mislukt. Als men langs een boerenhuis kwam waaide de stank u tegen van de half verrotte aardappelen, die toch werden gekookt voor het vee. Overal werd er gestolen.