zondag 4 augustus 2013

Marcel Proust (1)


De madeleine

En opeens schoot de herinnering mij te binnen. Het was de smaak van het stukje madeleine, dat tantte Léonie mij zondagsmorgens in Combray (want op die dag ging ik niet vóór de mis het huis uit) als ik haar in haar kamer goedemorgen ging zeggen, gaf, nadat ze het in lindebloesemthee had gedoopt. Het zien van de madeleine had me nergens aan herinnerd, voor ik ervan geproefd had; misschien omdat ik dit gebak, zonder ervan te eten, vaak op de toonbanken van banketbakkers had zien liggen en dat daardoor het beeld zich van die dagen in Combray had losgemaakt en zich met andere, latere verbonden had; misschien ook dat van die zo lang uit de herinnering weggewiste herinneringen niets meer over was, alles zich in het niets had opgelost; de vormen - ook die van de kleine schelp van gebak, zo zinnelijk en welgedaan onder zijn strenge en vrome plooien - waren uitgewist, of ze hadden in diepe sluimer verzonken, de expansiekracht verloren, waardoor zij weer in het bewustzijn hadden kunnen komen. Maar als van een oud verleden niets meer is overgebleven na de dood van de personen en na het vergaan van de dingen, dan blijven alleen, brozer maar levendiger, immaterieel maar duurzaam, bestendiger en trouwer, de geur en de smaak nog lang als dolende zielen hun leven voortleven, herinneren, wachten, hopen en op de brokstukken van al het overige, in een bijna onwerkelijk klein druppeltje, weten zij het geweldige bouwwerk van de herinnering volkomen intakt tot ons te brengen.