vrijdag 26 juli 2013

Simon Vestdijk (1)


De smaak van een hart

Het was zonder enige twijfel het lekkerste kluifje van de eendvogel, dat daar voor hem lag, goed doorbakken onder de dikke, gele, bepukkelde huid. Op de rand van zijn bord, bruin en somber, eenvoudig gewelfd als lagere zeedieren, bevonden zich de inwendige organen: twee niertjes, een hart, een zeer groot stuk van de lever, en dan de kruimige, bijna zwart gebakken bloedstolsels, met zijn eigen mes van binnen uit het karkas gewipt.
     'Hé. hè,' zuchtte meneer Visser.
     Toen dreef hij zijn vork in het eendenhart, stak het in zijn mond, en begon fel te kauwen, met zijn ogen dicht, zijn ellebogen op tafel. Geen appelmoes erbij dit keer. Hij moest eens precies weten hoe of een hart nou eigenlijk smaakte! Kruidig, een beetje bitter; hartig, een beetje adelijk, half rot, als je 't goed naging.